De landelijke situatie
In 2012 namen maar liefst 21 partijen deel aan de Tweede Kamerverkiezingen. Daarvan hebben er 10 de kiesdrempel (bijna 63.000 stemmen nodig voor 1 zetel) niet gehaald, er kwamen dus uiteindelijk 11 partijen in de Kamer. Versnippering troef, zo lijkt het op het eerste oog. Maar is dat wel zo? Moeten we ons hierover inderdaad zorgen gaan maken? Misschien moeten we eerst maar eens even kijken naar de historische context van dit alles.
Vergelijken we de situatie 2012 eens met die van bijvoorbeeld 1972. Toen namen er ook al 20 partijen deel aan de stembusronde voor de Tweede Kamer. 6 Partijen haalden destijds de kiesdrempel niet, maar liefst 14 partijen maakten hun opwachting in de nieuwe Kamer. Waarvan 8 partijen minder dan 9 zetels hadden. Dus ook toen al bestond er een grote mate van politieke versnippering.
Verder valt op bij een vergelijking dat de nieuwkomers vaak geen potten kunnen breken. In 1972 slaagde slechts 1 nieuwe partij (de NMP) erin om 2 zetels te verwerven, in 2012 was dat niet anders. Alleen de nieuwe 50Plus partij wist toen in de Kamer te komen met 2 zetels, alle andere nieuwelingen bleven met lege handen staan.
Hebben we in Nederland vandaag de dag echt te maken gekregen met meer versnippering in het parlement? Dat valt aan het begin van een zittingsperiode nogal mee. Nog wat vergelijkingsmateriaal: In 1986 deden er maar liefst 27 partijen mee aan de verkiezingen, waarvan er ‘slechts’ 9 in de Tweede Kamer kwamen, waaronder geen enkele nieuwe partij. In 2002 kwamen er 10 partijen in de Tweede Kamer, waarvan ook maar 1 voor de eerste keer.
Dat er dus veel politieke partijen en bewegingen deelnemen aan de parlementsverkiezingen en kamer-zetels in de wacht weten te slepen, is dus niks nieuws, het is een Nederlandse politieke traditie van vele jaren.
Ook het afsplitsen van partijen is op zichzelf geen nieuw fenomeen. Dat gebeurde ook in het verleden met enige regelmaat, denk bijvoorbeeld maar aan:
– De PPR was een afsplitsing van de KVP
– De PSP ontstond als afsplitsing van de CPN
– De EVP werd opgericht door ontevreden CDA-leden
– De GPV kwam voort uit de gelederen van de ARP
– DS70 was een afsplitsing van de PvdA
En onvrede over de politieke elite? Die was er in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw ook volop. Wat werd er toen al niet gesproken en geklaagd door veel mensen over politici als ‘zakkenvullers’ en ‘ze doen toch niet wat ze beloven’.
Ook tussentijdse afsplitsingen kwamen in het verleden met enige regelmaat voor: de groep Hernandez/Kortenoeven (PVV, 2012), de groep De Jong (LPF, 2002), de groep Nijpels (AOV, 1995), om maar een paar voorbeelden te noemen. Maar ook individuele Kamerleden, denk maar aan Brinkman (PVV, 2012), Verdonk (VVD, 2007) en Wilders (VVD, 2004).
Op dit moment zitten er geen 11 (zoals bij de start) maar 17 fracties in de Tweede Kamer. Na de verkiezingen van 2012 zijn er maar liefst 6 toegevoegd bestaande uit inmiddels uit hun fracties vertrokken Kamerleden. Dit lijkt dus wel iets meer aan de orde te zijn geweest in de afgelopen regeerperiode dan voorheen het geval was.
Dat zo’n groot aantal fracties de Kamer bevolkt, komt naar overtuiging van velen het functioneren van onze volksvertegenwoordiging niet ten goede. Daar zijn de meeste mensen het wel over eens. Veel een- of twee-pitters erbij, die allemaal ook eigen spreektijd moeten hebben en vragen kunnen stellen. Het draagt waarschijnlijk weinig bij aan een betere werking van onze democratie.
Maar kun je dit voorkomen in de toekomst? Deze mensen zijn immers toch gekozen door de kiezer? Het is nog maar de vraag of je dat zo onverkort moet stellen.
De lijst van afsplitsingen in deze regeerperiode is als volgt:
• Kuzu, Özturk en Monasch verlieten de PvdA
• Bontes, Van Klaveren en Van Vliet stapten uit de PVV
• Houwers keerde de VVD de rug toe
• Klein brak met 50Plus
Zoals eerder gezegd, om een zetel in de Kamer te krijgen had een partij in 2012 bijna 63.000 stemmen (de zgn. kiesdeler) nodig. Maar om als individueel Kamerlid met voorrang gekozen te worden, moet je een kwart daarvan plus 1 halen. Dat zijn de zogenaamde voorkeurstemmen. Om op basis hiervan gekozen te worden had je in 2012 tenminste 15.708 stemmen nodig op jouw eigen persoon.
Van de 8 genoemde Kamerleden die uit hun fractie zijn gestapt, haalde enkel Kuzu genoeg persoonlijke voorkeurstemmen, te weten 23.067. De andere 7 kwamen niet eens in de buurt van het benodigde aantal. Özturk was een goede tweede met ongeveer 9.800 stemmen op hemzelf. De overige bleven allemaal (soms ver) onder de 4.000 stemmen.
Dus hoe ga je verdere versnippering tegen? Heel eenvoudig, begin maar eens met als vertrekpunt te nemen, dat iemand die uit een fractie stapt of wordt gezet en niet voldoende voorkeurstemmen had, zijn of haar zetel moet teruggeven aan de partij waarvoor hij/zij werd gekozen. Veel Kamerleden hebben hun kamerlidmaatschap verkregen via hun partij en niet op eigen kracht. Dus behoud van de zetel op het argument dat men is gekozen door de kiezer, wordt daarmee een beetje een non-argument. De meeste kiezers stemmen op een partij en haar partijprogramma via de lijsttrekker en niet op een persoon. Dus moet een zetel ook niet per definitie aan een persoon toebehoren. In dit geval had alleen Kuzu zijn zetel kunnen blijven behouden en was er slecht 1 eenmansfractie bijgekomen in deze periode.
De vraag is zelfs gewettigd in hoeverre het behalen van de huidige voorkeurstem-drempel voldoende is om je zetel te mogen behouden na vertrek uit jouw fractie. Immers, Kuzu behaalde wel zo’n 23.000 stemmen op zijn persoon, maar om een zetel te krijgen heeft een partij wel ongeveer 63.000 stemmen nodig. Met andere woorden, Kuzu werd gekozen dankzij 40.000 stemmen op zijn partij. Je zou dus ook nog kunnen stellen dat iemand alleen zijn of haar zetel mag behouden na afsplitsing, indien op eigen kracht de volledige kiesdeler werd behaald. Pas dan kun je met enig recht stellen persoonlijk voor een Kamerzetel te hebben gezorgd. Ook al maakte je gebruik van de kieslijst en faciliteiten van jouw partij. Als second best zou je nog kunnen verdedigen, dat de helft plus 1 van de kiesdeler ook te rechtvaardigen valt als grens. Dan heb je er in elk geval voor gezorgd dat je voor het grootste gedeelte je plek zelf hebt weten te verwerven. Was dit laatste aan de orde geweest, dan had ook de afsplitsing van Kuzu geen extra fractie opgeleverd.
Mijn conclusie is dat een 10-tal partijen in de Tweede kamer op zichzelf geen probleem hoeft te zijn. Ondanks dàt feit, is Nederland al vele jaren een politiek-bestuurlijk sterk land gebleken, waar we veel zaken redelijk goed tot zeer goed onder controle hebben. Maar het aantal partijen moet niet veel groter gaan worden. Als dit dreigt te gebeuren door een toename van het aantal tussentijdse afsplitsingen, dan moeten we daar wel paal en perk aan stellen. De oplossing ligt voor de hand: meer waarborgen voor zetelbehoud voor de politieke partijen, niet voor de individuele Kamerleden.
De lokale situatie in Veldhoven
Speelt dit alles nu ook lokaal? In onze gemeente Veldhoven bestaat al geruime tijd een tamelijke bestuurlijke rust. Maar toch hebben ook hier in de afgelopen 10 jaar maar liefst een 4-tal afsplitsingen plaatsgevonden:
– In 2007 verliet de lijsttrekker van de lokale partij VSA tussentijds zijn partij en ging op eigen titel verder als eenmansfractie.
– In 2009, 2012 en 2016 stapten 3 raadsleden uit de PvdA-fractie en vormden alle keren een nieuwe eenmansfractie.
Als hier ook had gegolden, dat een raadslid de volledige kiesdeler aan stemmen moest hebben behaald om zijn of haar zetel te mogen behouden, dan was de ook lokaal optredende versnippering verder beperkt gebleven tot 1 afsplitsing.
Kortom, ook op gemeentelijk niveau kan het voorrang geven van zetelbehoud voor partijen boven dat van individuele raadsleden van meerwaarde zijn voor de bestuurbaarheid van een gemeente. Zeker omdat voor een gemeente tussentijdse verkiezingen niet tot de mogelijkheden behoren. Misschien toch iets om eens een keer goed over na te denken?